Poëzie is kennis, redding, macht, overgave. De poëtische activiteit, die in staat is de wereld te veranderen, is van nature revolutionair; als geestesoefening is zij een methode tot innerlijke bevrijding. De poëzie onthult deze wereld; zij schept een andere. Brood voor de uitverkorenen; verdoemd voedsel.Zo orakelt het nog een pagina verder, paradox op paradox op paradox. Octavio Paz (‘Poëzie en gedicht’, de inleiding tot
De boog en de lier) is weinig bescheiden in zijn poëtica. Hij schrijft vanuit de superieure positie van iemand die het allemaal al weet. Het luid uitschreeuwen vanaf de ivoren toren.
Er kleeft iets ontegenzeggelijk gelijkhebberigs, iets onuitstaanbaars, iets oudemensenachtigs aan een poëtica. Wat doe je als je als jonge, nog niet gedebuteerde dichter in de positie wordt geplaatst om zomaar een poëtica uit te spreken? Dan haal je diep adem en tover je een feilloos praatje tevoorschijn. Dan verontschuldig je jezelf voor je bestaan en je poëzie in het bijzonder. Dan pak je het aan op z’n eenentwintigste-eeuws.
Alledrie die oplossingen waren op 10 april te beluisteren, toen in een nieuwe aflevering van Vers van het Mes drie nog niet gedebuteerde dichters zichzelf aan het publiek mochten voorstellen. Zij moesten niet alleen een poëtica presenteren, maar ook een reeks gedichten lezen. Daar hadden ze ieder een halfuur voor.
De eerste dichter was de jongste. Lieke Marsman, studente wijsbegeerte die eerder onder meer in
Meander en
Tirade publiceerde, begon met een reeks gedichten en sprak daarna haar poëticale ideeën uit. Het was volgens het boekje. De gedichten waren een tikje eigen en een tikje herkenbaar, een tikje absurd en een tikje autobiografisch, een tikje Meander en een tikje Perdu. Het mocht af en toe sentimenteel, zei Marsman (geen familie, óók niet van Bernlef), en dat kon gerust als een statement worden opgevat. Echt sentimenteel werd het toch niet, door de prettige schurende toon waarmee het eerste gedicht opende (over de ‘wurgziekte’) en doordat de gedichten eerder op ideeën dan op beelden gebouwd waren. En de poëtica? Die was klassiek en feilloos, zoals een echte poëtica betaamd: het stijlmiddel, en de nuancering, en een aantal memorabele beelden en zinnen. Knap. Het stijlmiddel was dat van de schijnbare tegenstrijdigheid: ‘poëzie is zowel noodzakelijk als terloops’. De nuancering was een beetje werktuiglijk: ‘dit is een poëtica, niet de poëtica’. Het memorabele beeld waarmee Marsman haar ideeën illustreerde: dat van de poëzie als vergrootglas, dat tegelijk een aspect van een groter geheel uitlicht én een gaatje in het papier brandt en het de lezer onmogelijk maakt verder te lezen.
Een van de gedichten die Marsman voorlas was ‘
Oergeknal’ (ook gepubliceerd in Tirade 427, 2009), op de ongelukkige titel na een mooi voorbeeld van haar poëzie:
Oergeknal
’s Avonds zegt een natuurkundige op televisie
dat het ook mogelijk is dat het heelal op een dag
niet langer zal groeien, maar langzaam, sneller
dan het licht, ineen zal klappen. In dat geval
zouden er na ons nog triljoenen heelallen
kunnen ontstaan en hangen we nu slechts
onderaan een stamboom van universa. Stel je voor
dat je jezelf enkel voort kunt planten
door niet meer te bestaan.
’s Ochtends, wanneer ik bij de start
van een dag zie hoe ik opnieuw ben gaan
ademhalen, vergelijk ik dit heen en weer
gegooi van sterren met mijn op en neer
gaande borsten, met de antenne van
een radio, die je doelloos in en uit
kunt blijven schuiven en vervolgens,
vooralsnog mijn meest geslaagde poging,
met een zeeanemoon.
Geert S. Simonis, student aan de K.U. Leuven die eerder onder meer in
De Brakke Hond en
yang publiceerde, pakte het wat onorthodoxer aan. Zijn optreden was het intrigerendst omdat het speelde met allerlei retorische trucs die niet door iedereen in het publiek goed werden opgepikt. Simonis – zelfverklaarde excuus- en knuffelbelg van de avond – las eerst een reeks gedichten van het volgende type voor:
poëzie ondermijnt texasals jij niet bestond
zou ik dit niet schrijven
en zou jij dit niet lezen
je wordt gefilmd voor het nageslacht
je drinkt schijteweinig duvel
je bent nog nooit zo hip geweest
je draagt een foto op je voorhoofd
van quasimodo die sms’t
om een verse portie appelkaas
maar wat de bootleg niet blootlegt
is je cafébezoek met een mongooltje
zijn kussen is koud en beschaamd
hij mag niet huilen in je oksel
De meeste van Simonis’ titels, waarvan ‘fascists have feelings too’ een van de meer gangbare was, waren in het Engels. Dat was, aldus Simonis, lekker pretentieus; zo kon hij gemakkelijker door de mand vallen. Het tekende de presentatie van Simonis, die balanceerde tussen extreme zelfrelativering (‘zo, nu hebben jullie wel weer genoeg kutgedichten gehoord’) en een parodie op de gladde manager. Het laatste aspect werd uitgelicht in Simonis’ poëtica, die hij als een powerpointpresentatie aan het publiek toonde onder de titel ‘wodka en eekhoorns’. Gedetailleerd liet hij zien hoe bijna al zijn regels afkomstig zijn uit de popmuziek en uit boeken of gebaseerd zijn op muzikale of literaire ideeën. In ‘oeps ik deed het weer’ ontmoetten Britney Spears en American Psycho elkaar.
Simonis’ poëtica viel niet bij iedereen in de smaak. Een van de bezoekers viel over de luide toon waarop de dichter zijn onvermogen in de literatuur demonstreerde en zijn eigen poëzie telkens ridiculiseerde. Uiteraard was dat retoriek – Horatius wist al dat hij er goed aan deed telkens te benadrukken dat hij ook maar wat aanrommelde – maar er zat ook wel enige ernst achter. Want hoewel Simonis toegaf dat hij niet op Vers van het Mes was verschenen als het hem niet eigenlijk menens was, toonde hij ook een grondige afkeer van alles wat naar dichterlijke pretenties rook. Dat is ook een poëticale stellingname, uiteraard.
Mark van der Schaaf liet zich wat gemakkelijker in een hokje plaatsen. Hij maakt namelijk deel uit van het flarfcollectief en zal ook worden gebloemleesd in
Flarf, een bloemlezing dat rond mei door Uitgeverij De Contrabas zal worden gepresenteerd. Maar zoals flarf een fenomeen is dat zich niet gemakkelijk laat definiëren (is het een genre? een stijl? een methode? een levenswijze?), zo bleek ook Van der Schaaf niet voor één gat te vangen. Zijn poëtica, die aan zijn gedichten vooraf ging, was vooral een stellingname waarin hij flarf voorstelde aan zijn publiek, maar ook zijn persoonlijke aanpak was erin vervlochten. Volgens de dichter is flarf de poëzie die bij deze tijd past. Omdat het gebruikmaakt van de teksten, speciaal de internetteksten, die in onze huidige wereld rondzwerven, geeft het een perfect beeld van de eenentwintigste eeuw. Flarf staat dus ‘middenin de samenleving’. Ik weet niet of ik Van der Schaaf hiermee goed samenvat, want dit is in mijn ogen toch iets te eenvoudig gezegd. Beweert hij hiermee dat flarf zich automatisch engageert omdat het taal van anderen kaapt? Dat lijkt me teveel gezegd, maar hij heeft het woord engagement dan ook niet in de mond genomen. De revolutionaire kracht van flarf is vooral dat het de mythe van het poëtisch genie ontmaskert, lijkt me, en dat het laat zien welke verbanden allerlei taalflarden in een totaal nieuwe context met elkaar kunnen aangaan. Dat was ook wat Van der Schaaf in de loop van zijn verhaal benadrukte: kernachtig gaf hij aan dat flarf de taal normaliseert in plaats van bijzonder maakt.
Zijn persoonlijke flarf noemde hij eerder sociaal-psychologisch dan ontregelend van toon. Dat kan zijn – er is nog vrij veel grammaticale structuur en syntaxis in zijn gedichten – maar zijn teksten hebben toch de springerige en associatieve toon die ik van flarf gewend ben:
7.
Zoals ik de vis naar me toe zing
of een slang als het om een vis vraagt
is jouw vissenkind een dromer, meestal
een kind dat dood is.
Een soldaat geeft het kind een kus
en vernielt dan zijn huis, is een naar boven
trekkende kracht in de kiemen van wie
nostalgisch wil vergelijken: hoe bewoog zij
hoe sprak zij, hoe was haar oogopslag?
(De stream of consciousness zou in dit verband
gezien moeten worden in een whole system
dat zowel het manifeste als non-manifeste
bevat, in nultijd.)
Wacht, ik heb een mentaal hulpmiddeltje:
stel jezelf voor als voltijds hippie – vandaar
i.p.v. de mantel der liefde van he's just a man
en dan zeg je dat je speciaal haar naam
op je arm hebt laten tatoeëren: “De liefde
die haar naam niet noemen durft.”
Er is er nu een opgestaan waarbij we
de goedkeuring krijgen van een
wedergeboren christen.
Krijn Peter Hesselink, die enkele jaren geleden zelf bij Vers van het Mes aantrad maar inmiddels al ruimschoots gedebuteerd is, mocht de avond afsluiten. Dat deed hij gelukkig op een manier die de avond waardig was. Met zijn luisterliedjes die op een aangename manier tussen cliché en vondst laveerden, tussen humor en pathos, gaf hij zijn publiek net dat gevoel van ongemak dat bij deze avond paste. ‘Ik kwam er al gauw achter dat het schrijven van poëzie niet zoveel aandacht van vrouwen opleverde als ik gehoopt had. Daarom ben ik nu begonnen met het maken van liedjes. Met alleen Nederlandstalige liedjes kom je er niet. Het volgende liedje is een stap in de goede richting: ‘Wiedergutmachung.’ Zalig.
Laurens Ham