dinsdag 13 april 2010

Poëtica Dennis Gaens

Afgelopen week was (naast Annelein Pompe, Martijn den Ouden en Eefje de Visser) Dennis Gaens te gast bij de 18e aflevering van Vers van het Mes. Hieronder vindt u de 'kleine poëtica' die hij voorlas.




Als er een TomTom voor schrijvers was, zou de mijne inmiddels vasthangen op ‘probeer om te draaien’. Met een Vlaams accent.

"Aan de ene kant ben je een slimme jongen, maar aan de andere kant luister je ook veel naar hiphop."
- Bert van Beek

1.
Als het een echt kleine poëtica zou mogen zijn, zou de mijne als volgt klinken:

De tekst zegt waar hij heen wil. Doet hij dat niet, is hij niet de moeite waard om meegenomen te worden.

Dat is wellicht wat te kort, maar zo denk ik er wel over. Het begint altijd met een idee, met een zinsnede of een beeld en van daaruit loopt het verder. Vaak loopt het dood, soms kom het ergens uit. Dat is volgens mij hoe het werkt.

Ik was van plan om u in deze poëtica iets te vertellen over waarom ik schrijf wat ik schrijf, waarover ik schrijf en hoe ik mezelf in een poëzielandschap zie. Ik was eveneens van plan citaten te vermijden.

De tekst trok een eigen plan.

2.
Onlangs was ik uitgenodigd om te jureren bij een Poetry Slam. Een van de deelnemers vloog door zijn gedichten heen. Alsof hij bij het einde wilde uitkomen. Alsof er een punchline was en die punchline de finish was. Gevraagd naar mijn mening over de desbetreffende dichter zei ik dan ook: “Het moet een dans zijn, geen race.” Nu denk ik van veel dingen dat ze een dans moeten zijn, maar van het voordragen van poëzie vind ik dat al helemaal.

3.
Als het voordragen van poëzie een dans moet zijn, dan moet de poëzie welhaast muziek zijn. Ik kan dat niet ontkennen en dan kom je al snel uit bij de onvermijdelijke Walter Pater en zijn even zo onvermijdelijke citaat – vergeef het me:

All art constantly aspires towards the condition of music.

Als we de context waarin hij dit zei gemakshalve even vergeten en het citaat nog eens versimplificeren komen we tot iets waar ik het wel eens mee eens zou kunnen zijn:

Alle kunst wil muziek zijn.

Niet zozeer, zoals Pater het bedoelde, dat iedere kunstenaar ernaar streeft het onderscheid tussen vorm en inhoud zo veel mogelijk op te heffen, maar dat alle kunst wil overkomen alsof ze gezongen is. En dat je erop kan dansen. Op zijn minst in je hoofd.

4.
Ik heb meer albums dan ik dichtbundels heb. Ik wantrouw trouwens iedereen die meer dichtbundels dan albums heeft, maar dat terzijde.

Niets wordt op zo’n grote schaal illegaal gedeeld als muziek. Daar zijn vast ook wetenschappelijke, praktische en economische redenen voor maar ik geloof graag dat het komt omdat muziek veel mensen iets doet op een manier zoals alleen muziek dat doet. De iets meer contemporaine Austin Kleon formuleerde ongeveer zo:

Nothing goes as directly to our lizard brain as music.

En daarom wil (in ieder geval mijn) poëzie een beetje als muziek zijn. Niet dat mijn poëzie lyrisch is – als ze al lyrisch is, is ze dat stiekem – maar dat de tekst tot dansen uitnodigt. Als ik zou mogen kiezen, zou mijn poëzie jazz zijn: ‘een terugkerend thema onderbroken door min of meer gerelateerde improvisaties.’ Of zoals Kerouac het zei:

It’s al gotta be non stop ad libbing within each chorus, or the gig is shot.

5.
Mijn poëzie klinkt niet naar jazz. Ze klinkt hooguit als iets dat jazz wil maken. Dat komt omdat er iets anders ingaat.

Mijn naam is Dennis Gaens en op de middelbare school was ik een skater. Jarenlang ging er niets anders in dan hiphop en punk(rock). Die twee. En ze hebben blijvende schade aangericht. Aan punk heb ik schijnbaar slordig gespeelde riffjes en een zekere DIY-mentaliteit overgehouden. Hiphop heeft een neiging om te samplen en losse grootpraat te verkondigen in me gewekt. Beide hebben een stellige houding en een verlangen naar een ‘wij’-gevoel in me achtergelaten.

Die invloeden zullen nog wel een behoorlijke tijd mijn grondhouding blijven bepalen, al zal mijn redelijk recente liefde voor alles wat lo-fi is de toon wellicht wat temperen.

6.
Heeft dat ook nog gevolgen voor de inhoud van mijn gedichten? Ja. Maar deze Kleine Poëtica doet beide woorden in zijn naam inmiddels al geen eer meer aan. Om in de vergelijking die tot nu toe alleen in de titel en de introductie van dit stuk gebruikt wordt nog maar eens te gebruiken: ik moet een scherpe bocht maken, tot een punt komen.

7.
Een lied is niet meer dan een opeenvolging van tonen van verschillende lengtes met daartussen bepaalde intervallen. De tonen hebben bepaalde frequenties en minder bepaalde associaties.

Mijn gedichten zijn niet meer dan een opeenvolging van woorden van verschillende lengtes met daartussen leestekens, spaties en (zo nu en dan) een witregel. De woorden hebben bepaalde denotaties en minder bepaalde connotaties.

Tot op bepaalde hoogte zijn er redenen waarom ik schrijf wat ik schrijf of in ieder geval hoe ik schrijf. De rest, een niet onbelangrijk deel, wordt gedicteerd door de tekst. Omdat het zingt, maar vooral: omdat je erop kunt dansen. Op zijn minst in je hoofd. Niet per se de mooiste dansjes, maar de leukste.

8.
Waarop u danst, mag u zelf weten. Hoe u danst, laat ik eveneens aan u over. Als u maar danst.

Geen opmerkingen: